Een zonnige zaterdag in oktober. Alexandra en haar tante Maria arriveren per trein op het station van een dorpje aan het Mare del Sud. Niet per se hun droombestemming, maar de keuze van tante Elena voor een familiebijeenkomst. Elena wil namelijk graag dat haar vader, Don Volpe, nog een keer een blik kan werpen op het familiehuis van zijn moeder dat zich in het museum van het dorp bevindt. Waarom de hele familie daarvoor moet opdraven, is Maria een raadsel maar ze besluit zich te gaan gedragen als een goede schoondochter.
Zich geestelijk voorbereidend op de dag die gaat komen, wandelen Alexandra en Maria naar het Museo Mare del Sud. Eenmaal daar aangekomen blijkt de rest van de familie nog niet aanwezig te zijn. Alexandra’s vader Leonardo heeft zich in de tijd vergist en is nog onderweg, maar waar is de rest van familie? Alexandra besluit er een telefoontje aan te wagen. Tante Elena meldt opgewekt dat de familie zich al bij het museum bevindt en stuurt een foto van een gebouw dat in de verste verte niet lijkt op het museum waar Alexandra en Maria staan. Ze laten de foto zien aan een vrijwilliger die de dames enthousiast dirigeert naar het openlucht-gedeelte van het museum dat zich honderd meter verderop bevindt. Maar ook daar geen familie te bekennen. Nog maar weer eens bellen. Tante Elena begint uit te wijden over een boot. Boot? Welke boot? De boot blijkt zich aan de overkant van het water te bevinden. De ogen van Alexandra beginnen vervaarlijk te rollen op het moment dat Elena voorstelt dat de familie gezamenlijk per boot naar het museum moet afreizen.
‘Maar wij zijn al bij het museum, dus waarom moeten wij met de boot!’ Het rollen der ogen zet zich voort en Maria is bang dat ze ieder moment de ogen van haar nichtje van de grond moet rapen.
‘Omdat ik alle kaartjes al heb laten scannen?’, probeert Elena nog. ‘Nee, jullie komen maar naar ons toe, basta!’
Om haar nichtje te kalmeren, stelt Maria voor om een biertje te gaan drinken in het plaatselijke café. Goed idee, ware het niet dat het café gesloten is vanwege een havenfeest. Twee paar rollende ogen op een bankje bij de kassa van het museum.
Een half uurtje later ziet Alexandra een man het pad afkomen. ‘Is dat papa?’, vraagt ze. Maria heeft geen enkel idee, ze herkent het curvy geval dat wulps aan komt wandelen niet als haar zwager. Het blijkt toch Leonardo te zijn met de toegangskaartjes. Eindelijk kunnen de dames zich voegen bij de rest van de familie. Naast Elena en Don Volpe zijn ook oom Eriberto-Giovanni en tante Apollonia aanwezig. Na de koffie (bier voor Alexandra) en taart gaat de familie op zoek naar het ouderlijk huis van oma Fringuello. Tijdens de wandeling zwaait Don Volpe woest met zijn wandelstok heen en weer, waardoor de anderhalve meter afstand meteen in ere wordt hersteld. Als het helpt om Corona te ontlopen, dan helpt het zeker om geen stok in het gezicht te krijgen. Huize Fringuello getraceerd, er wordt patat en suikerspin genuttigd en de ‘jeugd’ doet nog een rondje draaimolen. Het was zo gek nog niet op dat bankje bij de kassa, denkt Maria bij zichzelf. Maar uiteindelijk heeft ze weer een schoonfamiliedag overleefd, die, zo moest ze toegeven, ook zo gek nog niet was.