Heb ik al het nodige te stellen met de Brabanders in mijn leven, Limburgers begrijp ik helemaal niet. Dat blijkt vooral een taaldingetje te zijn. Donderdagochtend, nog voor half negen, meldt collega J. te R. zich via Skype:
‘Kan ik je een ergernis aangeven voor je blog?’
‘Zekers, waar erger je je aan?’
‘Harkers in de trein?’
‘Harkers?’
‘Mensen met een snotneus, hebben geen zakdoek bij zich. Halen continue de neus op en vegen de druiper af aan hun hand en kijken er naar. Likken nog net niet de hand af en vegen vervolgens de snot af aan hun kleren.’
Ik moest nog aan mijn ontbijt beginnen en het moge duidelijk zijn dat ik daar even geen trek meer in had. Bij harkers denk ik aan mensen die met een hark in een tuintje bezig zijn en niet aan mensen die snot-georiënteerd zijn. Maar goed, ik ken het soort volk en ik heb in de trein en soms in de tram muziek op de kop om de geluiden buiten te sluiten en de blik op oneindig om vooral geen onsmakelijke dingen te zien.
J. en ik vervolgen onze conversatie en verbazen ons over het feit dat tegenwoordig weinig mensen een katoenen zakdoek in hun bezit hebben. Gelukkig blijkt dat zowel Limburgers als Groningers hetzelfde woord gebruiken voor zakdoek, namelijk snotlap. Eén taalprobleempje minder. Ik besluit dat de harker een mooi onderwerp is voor een blog, maar J. blijkt nog niet klaar te zijn met zijn verhaal.
‘En dan hebben we het nog niet gehad over de wolveneters.’
‘Wolveneters????’
‘Die hebben blijkbaar ’s morgens nog niet ontbeten. Die de neus leeg peuteren en aandachtig de vangst bestuderen en vervolgens smakelijk opeten.’
‘Gatver, nu moet je ophouden! Maar noem je dat een wolveneter?’
‘Yep. Bij ons zijn dat wolveneters. Gespecialiseerd in de groene.’
Ik heb donderdagochtend mijn ontbijt overgeslagen.
Conclusie van dit alles? De treinen zitten vol met snuivende en snot consumerende medemensen, maar de Limburger weet dit poëtisch te omschrijven. Wolveneter, het klinkt bijna mythisch.

Een gedachte over “Limburgs”